De meeste bezoekers van Gran Canaria trekken naar het zuiden. Wij raden een tussenstop aan in de hoofdstad Las Palmas. Hier wachten een droomstrand, temperament en een kleurrijke drukte.
Buiten in het donker ruist de branding, zo meteen slaat de klok twaalf, en nog steeds zit een grote familie te tafelen aan een van de eenvoudige houten tafels – in Spanje wordt nu eenmaal laat gegeten. Twee tafels verder, voor het grote glazen raam van de "Cervecería Los Delfines", zit een punkstel met een klein kind, daarnaast knabbelen twee blonde vrouwen aan olijven en praten met elkaar, het klinkt als een Scandinavische taal. De serveersters in zwarte T-shirts blijven graag even tussen de tafels staan, mengen zich geïnteresseerd in de gesprekken en kletsen met meerdere gasten tegelijk.
Als schoonheid kan de bierbar niet echt doorgaan. Daarvoor oogt ze te alledaags, met gepolijste stenen vloeren, een ruim bemeten toog en lampen met plastic bloemen. In het koele licht van de plafondlampen glanzen roestvrijstalen rekken, koelkasten en een ijsvitrine. Ook komt de bar in geen enkele restaurantgids voor, hoewel de geur die uit de keuken komt, zelfs op dit late uur nog eetlust opwekt. Vandaag staat Sancocho op het menu – een Canarische stoofpot met stokvis, aardappelen, groenten en gofio, het licht geroosterde gerstemeel van de Canarische Eilanden. Dan klinken er plotseling gitaarakkoorden.
De gesprekken verstommen. Drie oudere mannen in dezelfde gestreepte overhemden en zwarte broeken stellen zich op voor een tafel. Ze zingen en spelen – en wat ze spelen, slaat aan. De luisteraars klappen en zingen mee, de hele kroeg doet mee, een middernachtelijk koor van goed humeur en plezier, zelfs de kok komt uit de keuken. Het trio speelt soms alleen de begeleiding en laat het hoofd van de grote familie, die net nog een fles champagne had besteld, de zangstem overnemen – wat hij met verve en een rood aangelopen gezicht doet, alsof hij een operatenor is die per ongeluk in een ander leven is beland.
"Grupo Gran Canaria" noemen de drie heren zich, een Antonio en twee Franciscos. Een vertegenwoordiger in vruchtensappen, een gepensioneerde en een medewerker van het stadsarchief, "die echter altijd al meer met muziek te maken had". Samen trekken ze ’s avonds graag door hun wijk, vullen bars en restaurants met Spaanse liefdesliederen en bolero’s, Zuid-Amerikaanse ritmes en Canarische folklore. Ze gaan niet met een hoed rond, nemen geen geld aan, hooguit laten ze zich een biertje aanbieden. Wat telt, is alleen het plezier – in de muziek, in de sfeer, in de vreugde van de gasten. Ze zijn allang niet meer verbaasd dat veel bezoekers zich in de kroegen in het Engels, Zweeds, Duits of een andere taal bedanken, zegt Antonio Reyes, de kleine gitarist met de spleet tussen zijn tanden en de dikke bril. "Dat kennen we hier in Guanarteme. Hier wonen veel Europeanen die aan jullie winter willen ontsnappen. Ze houden van onze muziek."
Guanarteme heet de wijk achter het strand van Las Canteras. Vanuit de bar "Los Delfines" kijkt men uit over de promenade, het brede zandstrand en de Atlantische Oceaan. En men denkt: op de een of andere manier is deze onopvallende kroeg toch een heel typerende plek voor Las Palmas. Voor de bar drinken de inwoners van Las Palmas net zo vanzelfsprekend hun aperitief als buitenlanders of zeelieden die van de haven zijn komen wandelen, als gepensioneerden die graag overwinteren onder de Canarische zon of zakenlieden die tijdens hun avondwandeling over de strandpromenade hun telefoon wegstoppen bij het zien van de dolfijnen op het uithangbord, omdat ze zin krijgen in een biertje. Zelfs een paar toeristen komen af en toe binnen, vakantiegangers die het niet langer uithielden in de all-inclusive resorts in het zuiden – of die van meet af aan wisten dat Las Palmas met zijn grote, gebogen strandbaai sowieso de interessantere vakantiebestemming is.
Wie vanaf de bar "Los Delfines" een paar stappen naar voren zet, naar de geplaveide paseo, de promenade, en naar het strand, kan de hele baai overzien. Een glinsterende lichtboog ontvouwt zich: goudgeel fonkelt de strook zand, de witte branding licht op, daarachter glanst de zwarte zee. Wat men in Parijs aan de Seine, in Keulen aan de Rijn of in Hamburg aan de Elbe met enorme inspanning doet – tonnen zand ophopen om een paar meter strandclub te creëren – hebben ze hier in overvloed, door de natuur moeiteloos geschonken: een prachtig strand, ruim drie kilometer lang. Geen enkele andere stad in Europa heeft zo’n baai te bieden, waarschijnlijk geen enkele andere ter wereld, behalve misschien Rio. En natuurlijk, denkt men bij dit aanzicht, moet deze stad, die niet alleen aan de kust ligt, maar de zee met een groot gebaar omarmt – natuurlijk moet die iets heel bijzonders zijn.
Ruim twaalf uur na ons middernachtsconcert staan aan de Paseo Luis en Jorge te trillen van opwinding. Ze zijn negen en zeven jaar oud en zullen vandaag hun eerste surfwedstrijd doen. Al twee uur voor hun starttijd staan de twee donkerharige jongens te bibberen, met hun korte boards onder de arm, in hun neopreen jassen – maar niet van de kou. Op het strand heerst een aangename 29 graden. Hun vader, Luis Díaz, probeert hen te kalmeren: "Kijk alvast hoe de oudere kinderen de golven pakken. Let goed op, daar kunnen jullie iets van leren. En haal dan nog een cola." De jongens zetten hun boards neer en rennen ervandoor.